De laatste doodstraf in Dordrecht
In 1870 werd in Nederland de doodstraf afgeschaft, maar de barbaarse straf werd daarvoor nog slechts heel zelden toegepast. Een van de laatste executies vond plaats in Dordrecht, op het stadhuisplein, waar vier Werkendammers werden opgehangen. Die bewuste dag bleef het lang stil in de Merwestad.

In de middag van dinsdag 2 september 1845 spraken vijf jonge mannen uit Werken en Sleeuwijk, in de buurt van Werkendam en daarom werden ze later steeds 'Werkendammers genoemd', af om een inbraak te plegen bij de rijke vlasboer Cornelis van der Waal in Ridderkerk. De vijf mannen waren Adriaan van der Schoot (26), de leider van de bende en ook bekend onder de naam Aai Bot, Johannes Hendrikus Ippel (26) Corneille de Knegt (32), Arie Thomas Keijnemans (28) en Adrianus de Koning (25). Alle vijf hadden ze al een of meerdere veroordelingen wegens diefstal of geweldpleging achter de rug. Adrianus de Koning had bij de vlasboer gewerkt en wist dus dat er heel wat te halen viel.

Melkpoortje
Nog dezelfde middag namen ze een schuit naar Dordrecht en stapten bij het Melkpoortje aan wal. Bij de slaapsteehouder 't Hoen, die op de hoek van de Riedijk en de Schotsetuin woonde, dronken ze een kop koffie. Daarna staken ze met hun schuit de rivier over naar Zwijndrecht en gingen verder te voet naar Ridderkerk.
's Nachts kwamen de mannen bij het huis van Van der Waal aan de Lagendijk in Ridderkerk aan. De jongste van het vijftal, Adrianus de Koning, bleef waarschijnlijk op de uitkijk staan. De anderen klommen met een gestolen ladder die ze op een paar bossen vlas hadden gezet, via een raam op de zolder van het huis. Daar sliepen twee knechten die de schrik van hun leven kregen toen ze de mannen zagen, met brandende kaarsen en Bossche messen in de handen en jute zakken over de hoofden om herkenning te voorkomen.
Twee overvallers hielden de knechten in bedwang, terwijl de anderen zich bezig hielden met het afsnijden van een zij spek die op zolder hing. Daarna probeerden ze te weten te komen waar de vlasboer zijn geld verborgen had, maar dat wisten de knechten niet.
Daarop gingen ze naar beneden, waar een dienstmeid op het lawaai was afgekomen. Het meisje werd door een van de inbrekers met haar hoofd tussen zijn knie‰n gedrukt om te voorkomen dat ze zou zien wat er in de kamer gebeurde.
Een andere vrouw, waarschijnlijk ook een dienstbode, was wakker geworden van het lawaai en via het raam van haar slaapkamer naar buiten gevlucht om de buren te waarschuwen.
Voor er hulp opdaagde hadden de inbrekers Van der Waal al te pakken gekregen en hem gedwongen de sleutel van het bureau te overhandigen. Toen dat niet snel genoeg ging, stak een van de overvallers hem met een mes in de borst en de linker onderarm, waardoor hij ernstig gewond raakte.

Buit
Na de overval vluchtten de vijf weg. De buit was niet gering; ongeveer fl 700,-- aan contanten, een gouden horloge, een zilveren tabaksdoos, een zilveren pijpedop en de spek van zolder.
Weer bij de schuit in Zwijndrecht aangekomen werd de buit verdeeld. De spek was al eerder weggegooid. Daarna staken de vijf naar Dordt over, waar ze opnieuw bij 't Hoen aan de Riedijk een kop koffie dronken. De pensionhouder merkte nog op dat de mannen er zo ontdaan uitzagen, maar ze vertelden hem dat ze ruzie gehad hadden.
Later werd nog een borrel genomen bij de tapper H. Stam, ook waarschijnlijk in de buurt van de Riedijk. Een van de misdadigers kocht nog bij de besteller P. Smits voor fl 1,-- een hondje, waarna het gezelschap zich splitste. Twee gingen naar Gorinchem, waar een deel van de buit verkocht werd. Maar uiteindelijk belandden ze alle vijf weer in hun woonplaats bij Werkendam.

Koud kunstje
De vijf mannen hadden weliswaar tijdens de overval hun gezichten met jute zakken bedekt, maar zowel tijdens de heen- als tijdens de terugreis hadden zij zich zo opvallend gedragen dat het voor justitie een koud kunstje was hen als daders van de overval aan te wijzen. Een paar dagen na de inbraak werden vier bendeleden opgepakt. Alleen Keijnemans ontsprong nog wat langer de dans. Hij werd pas op 14 oktober 1845 gegrepen.
Bijna negen maanden na de overval stonden de vijf voor de rechter in 's- Gravenhage.
De officier eiste de doodstraf, wegens diefstal bij nacht, door meer dan een persoon, dragende zigtbare wapenen, in een bewoond huis, door middel van inklimming, met bedreiging van wapenen te zullen gebruiken, met geweldoefening gepleegd. De verdachten ontkenden alles.
De rechter vonniste conform de eis. Hij kon niet anders, gezien de toenmalige wetten.

Gratie
Nu was het in die tijd gebruikelijk dat in het geval van een doodstraf de veroordeelde een gratieverzoek indiende bij koning Willem II. Meestal verleende de koning gratie en zette de straf om in een jaar of 20 jaar tuchthuisstraf. Maar in dit geval weigerde hij. Alleen aan Adrianus de Koning, die op de uitkijk had gestaan en bovendien de jongste was van het stel, verleende hij gratie en zette de straf om in geseling, brandmerking en 20 jaar tuchthuisstraf.
Waarom Willem II van zijn gebruikelijk gratiebeleid afweek is niet helemaal zeker. De mannen hadden niet bekend en dus geen enkele berouw getoond en de gratieverzoeken waren niet door henzelf gedaan maar door familieleden. Er speelden echter ook sociale achtergronden. De aardappelziekte had al een paar keer toegeslagen, wat geleid had tot hoge voedselprijzen, hongersnood en kindersterfte. In een aantal Nederlandse steden waren voedselrellen geweest. De overheid vreesde voor nog meer oproer en voor bende-activiteiten op het platteland. Het is het waarschijnlijkste dat de vier ter dood veroordeelde Werkendammers een afschrikwekkend voorbeeld moesten zijn.

Menigte
Op 29 december 1846 stond de galg voor het Dordtse stadhuis klaar. Om 12 uur was een grote menigte samengedromd om zwijgend te kijken naar de vier mannen die het trapje naar het schavot opliepen. Drie bekenden op het laatste moment nog schuld, maar De Knegt bleef hardnekkig zijn onschuld volhouden. De stilte tijdens de executie werd alleen verscheurd door het krijsen van De Koning tijdens diens geseling en brandmerking. Maar ook hij, de enige die aan de strop was ontkomen, moest zijn straf met de dood bekopen. Twee maanden later overleed hij in een Dordtse kerker; officieel door heimwee naar zijn vrouw, maar het is waarschijnlijker dat hij stierf aan infecties en uitputting.
Boer Van der Waal overleefde de aanslag, al bleef hij zijn hele leven last houden van de verwondingen. Hij werd ruim 80 jaar.

Krant
De terechtstelling haf grote indruk gemaakt op de Dordtse bevolking. De Dordtsche Courant schreef de volgende dag: Dit treurige schouwspel, gelukkig hoogste zelden hier ter stede, had een groote massa volks op de been gebracht, doch tot eere der menschheid zij het gezegd, geen luidruchtig gejoel liet de menigte hooren.
Nu was de gruwelijke terechtstelling, op het stadhuisplein, geen gebeurtenis om licht te vergeten. De Dordrechtsche Courant: Na de strafoefening was voltrokken, is de menigte in stilte huiswaarts gekeerd, en die stemming bleef het overige van den dag heerschende.
De vier terechtgestelden mochten niet in gewijde grond begraven worden. En dus werden de lijken (volgens overlevering) op een van de eilandjes in de vijver voor de algemene begraafplaats aan de Dubbeldamseweg ter aarde besteld. De waarheid is echter dat de vier lichamen op 31 december 1846, twee dagen na de ophanging, gewoon in vak K van de begraafplaats werden begraven. Zoals met zoveel graven is gebeurd, zijn ook deze graven na verloop van tijd geruimd, zodat nu niets meer herinnert aan de laatste terechtstelling in Dordrecht.

Ontlopen
Over een familie die tegenover het stadhuis woonde, gaat een mooi verhaal. Om het gruwelijk schouwspel van de ophanging te ontlopen had het gezin voor de nacht van 28 op 29 december 1846 een kamer geboekt in Hotel Bellevue aan de Boomstraat. 's Morgens tijdens het ontbijt maakte de familie kennis met een buitengewoon beleefde en beminnelijke heer. Er volgde een geanimeerd gesprek, totdat de man zich verontschuldigde omdat hij moest gaan werken. Het bleek de beul te zijn die op die dag in Dordrecht zijn beroep moest uitoefenen.

Ook op mr. Simon van Gijn, de man van het museum aan de Nieuwehaven, had het sinistere gebeuren op het stadhuisplein grote indruk gemaakt. Van Gijn was toen pas 10 jaar oud en mocht van zijn vader niet bij de executie aanwezig zijn. Wel liet zijn vader hem 's morgens het schavot zien. Bijna 70 jaar later was die herinnering nog niet uitgewist en schreef Van Gijn er een brief over aan een iemand in Amsterdam.